Dinsdag mocht Willem-Alexander weer met zijn moeder in de ‘gouden caravan’ door Den Haag ‘slingeren’, zoals de prins de rit met de Gouden Koets van paleis naar Ridderzaal in een studentikoze bui eens heeft omschreven. Als het aan koninginnen Emma en Wilhelmina had gelegen, was het gevaarte er echter nooit gekomen.
Amsterdammers zijn eigenwijs en eigengereid. Ze laten zich niet graag de wet voorschrijven, zeker niet door de koningin. Het bewijs voor die stelling wordt elk jaar op Prinsjesdag weer aan heel Nederland getoond wanneer de koningin in de Gouden Koets naar het Binnenhof rijdt om daar de Troonrede voor te lezen. Het markante rijtuig mag dan onlosmakelijk zijn verbonden met de derde dinsdag van september, het is behalve een toonbeeld van Amsterdams vakmanschap ook een demonstratie van burgerlijke ongehoorzaamheid. En van een overwinning van ‘het volk’ op het staatshoofd.
De koninklijke boodschap liet destijds weinig ruimte voor interpretatie. Koningin-regentes Emma maakte tijdig bekend dat haar dochter Wilhelmina in 1898 bij haar inhuldiging als koningin géén geschenken of huldeblijken ‘van welke aard ook’ wenste te ontvangen. Dat was ook het antwoord dat de Amsterdamse initiatiefnemers voor de bouw en aanbieding van een galarijtuig als ‘Volkshuldeblijk’ in 1896 van het hof kregen. De goede bedoelingen werden op de ‘hoogste prijs’ gesteld, maar ‘nee, geen cadeaus’.
Wilhelmina vond dat ze reeds bij het overlijden van haar vader in 1890 koningin was geworden. De ‘kroning’ acht jaar later, toen ze meerderjarig werd, was daarvan slechts een logisch vervolg, waarbij niet teveel moest worden stilgestaan. Het ferme koninklijk ‘nee’ tegen wat in schotschriften al gauw de ‘gouden kwartjeswagen’ werd genoemd – de Amsterdamse bevolking was gevraagd een kwartje bij te dragen aan het geschenk, dat door het Amsterdamse ‘werkvolk’ zou worden gemaakt – stuitte op dovemansoren.
Als volleerde colporteurs bleven de initiatiefnemers van de zogenoemde Kroningsvereniging aandringen, met hun voet als het ware tussen de paleisdeur. ‘De centen lagen er voor klaar en dus.. als ’t u blieft Majesteit als ’t blieft en dus…’, zo klonken de smeekbeden volgens de socialistische actievoerder Louis Maximiliaan Hermans, redacteur van het weekblad de Rode Duivel. Hij sprak van morele chantage, waarbij slechts oog was voor ‘eigen eer en zelfverheffing’. Het was menslievender geweest de gelden voor de koets te gebruiken aan de armen. ‘Die kunnen wel zonder gouden koets, maar niet zonder eten’.
Ook de belangen van de rijtuigen (en later auto) fabriek Spyker mochten niet worden vergeten. Het is altijd onduidelijk gebleven of het idee dat traditioneel is toegeschreven aan de Oranjevriendenkring uit de Willemstraat in de Amsterdamse Jordaan niet ook vanuit andere kringen werd geopperd. Ook het vorige maand verschenen boek ‘De Gouden Koets, van Amsterdams geschenk tot nationaal symbool’ geeft geen eensluidend oordeel. Dat de keuze op een rijtuig viel, was wel logisch: dan kon het volk de koningin zien rondrijden in zijn eigen cadeau.
Protesten en aarzelingen ten spijt won de aanhouder: het hof ging overstag. De koningin liet weten het huldeblijk op enig moment te zullen aanvaarden, waarna serieus en minutieus aan de bouw van Gouden Koets kon worden begonnen. Moderne snufjes als elektrische verlichting en rubberen banden en extra vering moesten voor extra comfort zorgen. Vijftien miljoen steekjes waren nodig voor het borduurwerk van de binnenbekleding.
Al die vlijt en dat vakmanschap – er zouden in totaal 1260 mensen aan de koets hebben gewerkt - betekenden overigens niet dat Wilhelmina de 2480 kilo wegende koets ook ging gebruiken. Daags na haar inhuldiging bekeek ze het cadeau, maar meer ook niet. De Gouden Koets – niet echt van goud, maar verguld – bleef in de opslag bij Spyker. Het Rijksmuseum zocht ondertussen al naar een goede plek.
Pas bij haar huwelijk in 1901 met de Mecklenburgse prins Hendrik kon Wilhelmina, die qua eigenzinnigheid en koppigheid niet onderdeed voor de inwoners van de hoofdstad, worden overgehaald het huldeblijk ook daadwerkelijk in ontvangst te nemen en te gebruiken. Maar op Prinsjesdag hield ze vast aan de Glazen Koets uit 1826, die ook altijd door haar voorgangers was gebruikt. Wilhelmina vond dat rijtuig ook mooier dan de pompeuze, overdadig gedecoreerde en vergulde Gouden Koets.
De koningin had echter buiten het volk gerekend. Dat wilde de ‘sprookjeskoets’ zien en morde toen de vorstin het gevaarte in de Koninklijke Stallen liet staan. In 1903 zwichtte ze voor het eerst, en hoewel de Glazen Koets daarna nog een enkele keer de rit naar het Binnenhof mocht maken, is de Gouden Koets sinsdien een vast onderdeel geworden van de ‘hoogtijdag’ van de democratie.
‘Een onafscheidelijk symbool van Prinsjesdag’ vond minister-president Wim Kok in september 2001 kort na de aanslagen in New York, toen hij besloot dat de koets om die reden toch zou rijden. Koningin Beatrix is erg gesteld op de koets. Tevreden stelde ze bij de tentoonstelling van de uit het Kremlinmuseum overgekomen kroningskoets van de Russische tsarina Catharina de Grote vast: ,,Die van mij rijdt nog.” Dinsdag voor de 31ste keer met Beatrix als koningin.
© RB Hans Jacobs; Foto's: archief GPD
* De Gouden Koets, van Amsterdams geschenk tot nationaal symbool, door Thijs van Leeuwen en Alberto Stofberg, uitgeverij Waanders, 29,95 euro
Laatste reacties