Even een koning halen uit het buitenland. In de negentiende eeuw gebeurde dat met regelmaat. Maar ook in de vorige eeuw verkregen prinsen die in eigen land geen kans hadden op die manier een troon. Met wisselend succes overigens.
Roemenië staat dinsdag op de 'Dag van het Koninkrijk' stil bij de komst van prins Karl von Hohenzollern-Sigmaringen op 10 mei 1866. In de 81 jaar dat Roemenië – op dat moment gevormd door het tegen de wil van de Ottomanen samenvoegen van de prinsdommen Wallachije en Moldavië – een monarchie was, regeerde Carol I maar liefst 48 jaar. Eerst als soeverein vorst, later als koning.
In een televisietoespraak herinnerde kroonprinses Margareta aan al het goede dat het koningshuis in anderhalve eeuw heeft gebracht voor Roemenië.
Ze vergat daarbij maar even dat het land al 69 jaar geen koninkrijk meer is. Haar vader koning Mihai (94) geniet echter groot respect, maar niet genoeg om de Roemenen ervan te overtuigen de republiek af te schaffen en Margareta – bewaarder van de kroon – koningin te kronen.
Opmerkelijk weetje is nog dat Carol aanvankelijk tweede keus was. De Roemeense gezagsdragers hadden destijds eerst een andere buitenlandse prins op het oog: Filip, graaf van Vlaanderen, zoon van de Belgische koning Leopold I. Deze had echter geen trek in een onzeker buitenlands avontuur – hij werd zelfs 'leverancier' van een volgende koning der Belgen: zijn jongste zoon Albert (I).
Noorwegen is een voorbeeld waar de import van een buitenlandse koning vooralsnog goed heeft uitgepakt. Toen het Scandinavische land zich in 1905 eindelijk wist los te maken uit het gedwongen huwelijk met Zweden, en het Zweedse koningshuis geen prins wilde afstaan, viel de keuze uiteindelijk op prins Carl van Denemarken. De Noorse bevolking stemde in een referendum in met die keuze en Carl werd koning Haakon VII. Hij regeerde 52 jaar.
Griekenland moest van de westerse grootmachten na de onafhankelijkheid in 1832 een koninkrijk worden. Tijdens de onafhankelijkheidsstrijd was de troon al eens aangeboden aan prins Leopold van Saksen-Coburg en Gotha, maar die vond het risico te groot en koos in 1831 voor het nieuwe koninkrijk België.
De Grieken zochten verder in o.a. Portugal alvorens in zee te gaan met de tweede zoon van koning Ludwig I van Beieren, prins Otto. Deze hield het dertig jaar vol. In 1862 werd hij afgezet en vervangen door prins Vilhelm van Denemarken, die als koning George I (Georgios) de Griekse troon bijna 50 jaar bezette. De koning werd in maart 1913 op straat in Thessaloniki dood geschoten. Zijn nakomeling Constantijn moest in 1974 vanuit ballingschap toekijken hoe de monarchie definitief werd vervangen door een republiek.
Finland wilde in 1917 na de onafhankelijkheid van Rusland eerst ook een monarchie worden en koos in oktober 1918 prins Frederik Wilhelm van Hessen, zwager van de Duitse keizer Wilhelm II, tot koning. Een maand later lagen de kaarten in Europa heel anders – alle Duitse vorstenhuizen waren omver geworpen – en had Finland geen behoefte meer aan een koning.
Albanië zocht na de onafhankelijkheid in Duitsland naar een vorst en vond die prins Wilhelm zu Wied. Hij hield het in 1914 precies zes maanden vol.
Bulgarije had twee pogingen nodig om een buitenlandse koning op de troon krijgen. De eerste, Alexander von Battenberg (1879-1886) voldeed in de ogen van de Russische buur niet en werd ingeruild voor Ferdinand van Saksen-Coburg en Gotha (1887-1918).
© RB Hans Jacobs
Reacties